Tijdens het onderzoek naar GGO’s kan de werkgroep Wageningen
University and Research Centre (WUR) niet onbezocht laten. Eén van de
onderzoeksinstellingen gelegen in Wageningen is het instituut voor
voedselveiligheid RIKILT. Om meer te weten te komen over de regelgeving en
veiligheidsprocedures van GGO’s spraken wij met Esther Kok, medewerker van het
RIKILT en groepshoofd Dienst Landbouwonderzoek.
Het RIKILT houdt zich bezig met voedsel- en
diervoederveiligheid, de beoordeling van GGO’s en detectie en traceerbaarheid
van GGO’s. Zij adviseert overheidsinstanties en de European Food Safety
Authority (EFSA) over de veiligheid en detectie van GGO’s. Kok ondervindt
regelmatig (internationale) regelgeving tijdens haar werk en is bekend met de
Europese procedures rondom de toelating van GGO’s.
Dit gaat in grote lijnen als volgt in zijn werk. Bij de
beoordeling van een GGO worden het RIKILT en de Commissie genetische
modificatie (COGEM) gevraagd door de EFSA advies te geven. Het RIKILT
informeert over de veiligheid rondom voedsel en diervoeder en het Cogem is
expert op het gebied van beoordeling van milieuaspecten . Daarnaast wordt er
naar de moleculaire biologische effecten gekeken. Deze drie aspecten tezamen
geven de risico’s weer van de nieuwe GGO. Vervolgens bekijken de lidstaten het
rapport van de EFSA en is het aan hen om een beslissing te nemen over het
toelaten van het organisme. Het komt vaak voor dat de lidstaten het niet met
elkaar eens zijn. Op dat moment besluit de Europese Commissie over de
toelating. Zij baseert haar keuze volledig op de risicoweergave van de EFSA.
Deze procedure neemt minstens zes maanden in beslag, maar het kan ook een
aantal jaren duren. Duidelijk is de grote rol die de EFSA in dit geheel inneemt.
Het enigszins dubieuze imago dat het EFSA heeft[1], kan
Kok niet bevestigen. Kok: ‘In mijn tijd in de werkgroep food and feed bij de
EFSA heb ik nog nooit belangenverstrengeling gevoeld. Naar mijn idee heb ik
alleen bekwame en relatief onafhankelijke collega’s gehad.’
Een belangrijk positief gevolg van GGO’s is volgens Kok het
feit dat men veel beter kijkt naar de kwaliteit en impact van gewassen. Echter,
op dit moment wordt dit alleen gedaan bij GGO gewassen. Kok pleit voor controle
over de hele linie, zowel bij GGO’s als
gewassen die gekweekt zijn door middel van klassieke veredeling. Immers,
ook deze gewassen kunnen onbedoelde neveneffecten hebben.
Een negatief gevolg van de langdurige toelatingsprocedure
van de EU is het voordeel van grote zaadbedrijven en opzichte van kleine
zaadbedrijven. De grote drie, Monsanto, Syngenta en DuPont, hebben voldoende
geld om deze dure procedure te doorlopen en eigen onderzoek te financieren.
Kleine bedrijven hebben dat niet en krijgen op deze manier geen kans mee te doen
in deze nieuwe techniek. Hierdoor is er weinig concurrentie tussen de
zaadbedrijven, wat de innovatie niet ten goede komt. Op langere termijn is dit nadelig
voor de marktwerking en biodiversiteit.
Tot slot wil Kok ons en de Rabobank adviseren vooral op een
pragmatische manier om te gaan met GGO’s. De techniek is er en wordt wereldwijd
steeds meer gebruikt. Het zou onverstandig zijn om als Europa GGO’s volledig te
verbieden. Een ‘case by case’ benadering van GGO’s is het beste.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten