zondag 24 juni 2012

In gesprek met Esther Kok

Door: Susan

Tijdens het onderzoek naar GGO’s kan de werkgroep Wageningen University and Research Centre (WUR) niet onbezocht laten. Eén van de onderzoeksinstellingen gelegen in Wageningen is het instituut voor voedselveiligheid RIKILT. Om meer te weten te komen over de regelgeving en veiligheidsprocedures van GGO’s spraken wij met Esther Kok, medewerker van het RIKILT en groepshoofd Dienst Landbouwonderzoek.

Het RIKILT houdt zich bezig met voedsel- en diervoederveiligheid, de beoordeling van GGO’s en detectie en traceerbaarheid van GGO’s. Zij adviseert overheidsinstanties en de European Food Safety Authority (EFSA) over de veiligheid en detectie van GGO’s. Kok ondervindt regelmatig (internationale) regelgeving tijdens haar werk en is bekend met de Europese procedures rondom de toelating van GGO’s.
Dit gaat in grote lijnen als volgt in zijn werk. Bij de beoordeling van een GGO worden het RIKILT en de Commissie genetische modificatie (COGEM) gevraagd door de EFSA advies te geven. Het RIKILT informeert over de veiligheid rondom voedsel en diervoeder en het Cogem is expert op het gebied van beoordeling van milieuaspecten . Daarnaast wordt er naar de moleculaire biologische effecten gekeken. Deze drie aspecten tezamen geven de risico’s weer van de nieuwe GGO. Vervolgens bekijken de lidstaten het rapport van de EFSA en is het aan hen om een beslissing te nemen over het toelaten van het organisme. Het komt vaak voor dat de lidstaten het niet met elkaar eens zijn. Op dat moment besluit de Europese Commissie over de toelating. Zij baseert haar keuze volledig op de risicoweergave van de EFSA. Deze procedure neemt minstens zes maanden in beslag, maar het kan ook een aantal jaren duren. Duidelijk is de grote rol die de EFSA in dit geheel inneemt. Het enigszins dubieuze imago dat het EFSA heeft[1], kan Kok niet bevestigen. Kok: ‘In mijn tijd in de werkgroep food and feed bij de EFSA heb ik nog nooit belangenverstrengeling gevoeld. Naar mijn idee heb ik alleen bekwame en relatief onafhankelijke collega’s gehad.’
Een belangrijk positief gevolg van GGO’s is volgens Kok het feit dat men veel beter kijkt naar de kwaliteit en impact van gewassen. Echter, op dit moment wordt dit alleen gedaan bij GGO gewassen. Kok pleit voor controle over de hele linie, zowel bij GGO’s als  gewassen die gekweekt zijn door middel van klassieke veredeling. Immers, ook deze gewassen kunnen onbedoelde neveneffecten hebben.
Een negatief gevolg van de langdurige toelatingsprocedure van de EU is het voordeel van grote zaadbedrijven en opzichte van kleine zaadbedrijven. De grote drie, Monsanto, Syngenta en DuPont, hebben voldoende geld om deze dure procedure te doorlopen en eigen onderzoek te financieren. Kleine bedrijven hebben dat niet en krijgen op deze manier geen kans mee te doen in deze nieuwe techniek. Hierdoor is er weinig concurrentie tussen de zaadbedrijven, wat de innovatie niet ten goede komt. Op langere termijn is dit nadelig voor de marktwerking en biodiversiteit.

Tot slot wil Kok ons en de Rabobank adviseren vooral op een pragmatische manier om te gaan met GGO’s. De techniek is er en wordt wereldwijd steeds meer gebruikt. Het zou onverstandig zijn om als Europa GGO’s volledig te verbieden. Een ‘case by case’ benadering van GGO’s is het beste.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten